Kunstzinnige vorming

Hoofdstuk 14 Kunstzinnige vorming­

 
 
 

Artikel 14.1 | Begrippen

 
  1.  

    De begrippen in dit hoofdstuk betekenen:

    1.  

      instelling: onderdeel van de werkgever voor kunsteducatie.

    2.  

      lesgebonden uren: uren waarin direct en educatief contact is met leerlingen;

    3.  

      niet-lesgebonden uren: alle uren die niet te kwalificeren zijn als lesgebonden uren;

    4.  

      sjabloon: opsomming van werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren.

  2.  

    Er zijn 4 categorieën niet-lesgebonden uren:

    1.  

      het voorbereiden van lesgebonden uren;

    2.  

      het in opdracht van de werkgever reizen tussen locaties van dezelfde instelling;

    3.  

      activiteiten voor opleiding en ontwikkeling, of andere activiteiten die ertoe bijdragen de eigen vakbekwaamheid op peil te houden;

    4.  

      het uitvoeren van algemene werkzaamheden in het belang van de instelling.

 

Artikel 14.2 | Toepassing

 

Dit hoofdstuk geldt voor de werknemer in dienst bij de werkgever in de functie van docent, consulent en balletbegeleider in de kunstzinnige vorming. In bijlage 4 staat de functiewaardering en het sjabloon voor de kunstzinnige vorming. 

 

Artikel 14.3 | Functie-eisen

 
  1.  

    Een docent of consulent moet een Hbo-diploma op zijn eigen vakgebied hebben.

  2.  

    In uitzonderlijke gevallen kan de werkgever na overleg met de ondernemingsraad afwijken van lid 1.

 

Artikel 14.4 | Functioneringsgesprek

 

De werkgever voert na elke periode van 1 jaar met de werknemer een functioneringsgesprek.

 

Artikel 14.5 | Verdeling van werkzaamheden

 
  1.  

    De werkgever maakt een regeling over hoe lesgebonden en niet-lesgebonden uren zich tot elkaar verhouden. Hij doet dat per discipline. Hij doet dat aan de hand van het sjabloon van bijlage 4. In de regeling staat in welk geval die verhouding anders kan zijn. De werkgever stelt deze regeling vast in overeenstemming met de ondernemingsraad.

  2.  

    De werkgever stelt aan de hand van de regeling in lid 1 voor iedere werknemer de verhouding tussen lesgebonden en niet-lesgebonden uren vast.

  3.  

    Zolang de verhouding in lid 2 niet is vastgesteld, is de verhouding:

    1.  

      maximaal 65% van de formele arbeidsduur aan lesgebonden uren; en

    2.  

      minimaal 35% van de formele arbeidsduur aan niet-lesgebonden uren.

 

Artikel 14.6 | Overeenkomen van het salaris

 
  1.  

    De werkgever en de werknemer komen een salaris overeen volgens de salaristabel in lid 2 , die hoort bij de functieschaal in lid 3.

 
  1.  

    De salaristabel is per 1 januari 2024:

  2.  

    De salaristabel is per 1 oktober 2024: 

 
  1.  

    Het functiewaarderingssysteem in artikel 3.1 lid 2 geldt niet. De waardering van de functies is als volgt:

    1.  

      balletbegeleider: functieschaal 5;

    2.  

      docent: functieschaal 8;

    3.  

      consulent: functieschaal 9.

  2.  

    De werkgever kan junior- of seniorfuncties invoeren. De werkgever houdt daarbij rekening met lid 3. De werkgever stelt de functiebeschrijving en de functiewaardering vast.

 

Artikel 14.7 | Aanloopbedragen

 
  1.  

    De werkgever en de werknemer kunnen overeenkomen dat een aanloopbedrag van de functieschaal geldt. Dat kan als de werknemer niet voldoet aan eisen van ervaring, geschiktheid en bekwaamheid. De aanloopbedragen zijn opgenomen in de salaristabel in artikel 14.6.

  2.  

    De werkgever stelt aanvullende regels vast voor het gebruik van aanloopbedragen en voor inschaling naar een bij de functie behorende salarisschaal.

 

Artikel 14.8 | Uitloopbedragen

 

Een werknemer krijgt een periodieke verhoging naar het eerste uitloopbedrag als hij 24 maanden achter elkaar op het maximum van de bij de functie behorende salarisschaal heeft gezeten. Daarna krijgt de werknemer iedere 24 maanden een periodiek erbij.

 

Artikel 14.9 | Toelage onregelmatige dienst

 
  1.  

    Artikel 3.11 geldt niet. De werknemer krijgt een toelage onregelmatige dienst over gewerkte tijd verricht op zondag.

  2.  

    De werknemer krijgt de toelage onregelmatige dienst in de vorm van verlof. Dat verlof is 25% van de gewerkte tijd.

  3.  

    De werkgever en de werknemer kunnen afspreken de toelage in afwijking van lid 2 in geld te geven.

 

Artikel 14.10 | Vakantie-uren en IKB

 
  1.  

    In afwijking van artikel 6.1 lid 1 is de duur van de vakantie voor de werknemer met een voltijddienstverband 180 uur, als:

    1.  

      met toepassing van artikel 14.11 een deel van het jaar is aangemerkt als verplicht vrije periode; of

    2.  

      de werknemer geen verlof kan opnemen door toegewezen lessen of cursussen.

  2.  

    De vakantie-uren worden evenredig over de verplicht vrije periodes en eventueel de vrij opneembare vakantie verdeeld. Daarbij geldt een maximum van 36 uur per week.

  3.  

    In afwijking van Artikel 4.2 lid 1 bestaat het IKB van de werknemer in de kunsteducatie uit:

    1.  

      8% van het salaris en de salaristoelage(n) en de overwerkvergoeding in de maand van opbouw;

    2.  

      6,75% van het salaris in maand van opbouw;

    3.  

      1,5% van het salaris in maand van opbouw, met een minimum van €33,33 bij een voltijdsdienstverband.

 

Artikel 14.11 | Verplichte vrije periodes

 
  1.  

    De werkgever stelt per cursusjaar 12 weken vast, waarin de werknemer verplicht vrij is.

  2.  

    De werknemer houdt zich op verzoek van de werkgever tijdens maximaal 1 week tijdens de verplicht vrije periode beschikbaar voor werkzaamheden.

  3.  

    Afwijken van lid 1 is mogelijk als de ondernemingsraad of de werknemer daarmee instemt.

 

Artikel 14.12 | Vaststellen van het rooster

 
  1.  
  2.  

    In aanvulling op artikel 5.5 lid 3 geeft de werkgever aan de werknemer een rooster van de in dat cursusjaar te werken uren. Hij doet dat in ieder geval binnen 2 maanden na ingang van een cursusjaar.

  3.  

    Als er belangrijke wijzigingen optreden dan geeft de werkgever de werknemer zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 1 maand, een aangepast rooster.

 

Artikel 14.13 | Samenloop zwangerschaps- en bevallingsverlof met een verplicht vrije periode

 

Bij samenloop van een verplicht vrije periode in artikel 14.11 lid 1 met zwangerschaps- en bevallingsverlof, heeft de werknemer met een voltijddienstverband recht op compensatie van het vakantieverlof tot 144 uur vakantieverlof per jaar.

 

Artikel 14.14 | Bepalen benodigde capaciteiten cursusjaar

 

Uiterlijk in de 10e week van elk cursusjaar bekijkt de werkgever of het totaal aantal uren werk voor werknemers met dezelfde functie overeenkomt met de totale omvang van het dienstverband van deze werknemers.

 

Artikel 14.15 | Garantie-uitkering

 
  1.  

    De begrippen in dit artikel betekenen:

    1.  

      de werknemer: de werknemer die voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van de formele arbeidsduur wordt ontslagen;

    2.  

      minimumuurloon: het naar een uur herleid minimumloon in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

  2.  

    Op de werknemer zijn de hoofdstukken 9 en 10 niet van toepassing.

  3.  

    De garantie-uitkering is de uitkering aan de werknemer die:

    1.  

      gedeeltelijk werkloos is als gevolg van opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever op grond van artikel 7:669 lid 3, onder a BW;

    2.  

      in de 39 weken onmiddellijk voorafgaand aan de opzegging in minimaal 26 weken, als werknemer in artikel 3 van de WW, werkzaam is geweest;

    3.  

      aantoont dat hij in de periode van 5 jaren onmiddellijk voorafgaand aan het jaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in minimaal 4 jaren over 52 of meer dagen per jaar loon heeft ontvangen;

    4.  

      ter zake van het arbeidsurenverlies geen WW-recht heeft.

  4.  

    De duur van de garantie-uitkering is afhankelijk van de lengte van het dienstverband bij de instelling. Bij een dienstverband van:

  5.  
     
    Lengte dienstverband
    Duur garantie-uitkering
    1 tot 2 jaar
    6 maanden
    2 tot 3 jaar
    12 maanden
    3 tot 4 jaar
    18 maanden
    4 jaar en meer
    24 maanden
 
  1.  

    De garantie-uitkering is:

    1.  

      tijdens de eerste 12 maanden 70% van het salaris per uur op de dag voorafgaand aan het ontslag, vermenigvuldigd met het aantal verloren arbeidsuren; en

    2.  

      vervolgens 70% van het minimumuurloon, vermenigvuldigd met het aantal verloren arbeidsuren.

  2.  

    In afwijking van lid 2 tot en met lid 4 krijgt de werknemer die niet voldoet aan de voorwaarde in lid 2 onder c, maar wel aan de overige voorwaarden in lid 2, een garantie-uitkering tijdens 6 maanden. Deze uitkering is 70% van het minimumuurloon vermenigvuldigd met het aantal verloren arbeidsuren.

  3.  

    De werknemer met een garantie-uitkering is verplicht zich in te schrijven als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf en zich beschikbaar te stellen voor passende werkzaamheden. Hij dient ook alle informatie te geven die voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijk is. Als de werknemer zijn verplichtingen niet nakomt, kan de werkgever besluiten de garantie-uitkering  geheel of gedeeltelijk te beëindigen.

  4.  

    Als de werknemer die een garantie-uitkering heeft, na zijn ontslag nieuwe werkzaamheden gaat verrichten, beëindigt de werkgever de garantie-uitkering met het aantal uur dat de nieuwe werkzaamheden omvat.

  5.  

    Het recht op een garantie-uitkering dat in lid 7 is beëindigd kan herleven. Dat is het geval als de werkzaamheden die de reden waren voor het beëindigen van de uitkering ook ophouden. Voorwaarde is dat er geen nieuwe rechten op enige uitkering zijn ontstaan vanwege het ontslag uit de nieuwe werkzaamheden.

  6.  

    Het recht op de garantie-uitkering eindigt volledig:

    1.  

      als de werknemer voor het arbeidsurenverlies, dat tot het toekennen van een garantie-uitkering heeft geleid, een andere uitkering kan krijgen;

    2.  

      met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de werknemer volledig gebruik maakt van het ABP Keuzepensioen;

    3.  

      op de dag na het overlijden van de werknemer;

    4.  

      met ingang van de dag waarop de werknemer recht krijgt op een WAO- of WIA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.